Stamboom Vennik

Print Voeg bladwijzer toe
Daniel van Beveren

Daniel van Beveren

Mannelijk 1180 -

Persoonlijke informatie    |    Aantekeningen    |    Alles    |    PDF

  • Naam Daniel van Beveren 
    Geboorte 1180 
    Geslacht Mannelijk 
    Persoon-ID I8841  Stamboom Vennik
    Laatst gewijzigd op 17 mrt 2012 

    Kinderen 
     1. Roelof van Beveren,   geb. 1210
    Gezins-ID F1513875938  Gezinsblad  |  Familiekaart
    Laatst gewijzigd op 20 mrt 2024 

  • Aantekeningen 
    • DORTSMONDE.
      Heeft sijnen naam van de Riviere Dort, eertijds een sprant uyt de Meruwede, soo als Cluvertes , Gonthoven, vander Eijk, en andere meer getuygen; Boxhorn in sijn Toneel van Holland, Tu.Castelen omtrent Dordregt die seer vermaard sijn, is mede in het voorsz. gevoelen, en voegt daar by, dat Regino, Abt van Pruine, in den jare 898. van dese vermaarde plaats Dortsmonde schijnt gesproken te hebben. Rutgersius schrijft, dat Dortsmonde een Dorp plag te wesen, leggende op de Riviere Dort, dat daar van Dortsmonde genoemd wierde, zynde soo veel als de mond van Dort , gelijk Ysselmonde, de mond van de Yssel, Giessenmonde, de mond van de Giessen, Stryenmonde, de mond van de Stryene, Lexmonde, de mond van de Leck; En schrijft vorders den voorsz. Heer, dat Dortsmonde voor den groten Vloet in den jare 1421, doen de Stad Dordregt van den groten Zuyt-hollantsen Vloet wierde afgescheurd, mede is weggespoeld, en het Rivierken Dort onderder de Maas vermengd zynde, is verdwenen. Dit is nu een Ridderlijk Leen, bestaande in Visscheryen, waar van de Leenbrieven de bepalinge op het nauste nemende, aldus luyden: "Aangaande van Dortsmonde, tot de Dubbel-wt, en ten Waa toe, en aan die zijde leit Dubbeldam, die Myl, en dit Puttershoek, en aan die andere zijdeleit Zwijndrecht, en strekt tot aan Barendregt." Breder genomen, soo heeft het gestrekt voor by Barendregt, gelijk het selve is beseten geweest by Suete de Bevere, Nicolaas dogter , en haren soone Willem van Brakel, Nicolaas soone; het plag by de Heeren van Merwede te Leen gehouden te werden van den Huyse van Altena, en is daar na gekomen aan't Geslagte van Bevere.
      Gelegen by de Heerlijkheid van Dubbeldam, 'twelk sijn naam heeft van't Rivierke de Dubbel, als of men seide den Dam van de Dubbel; is in't Oosten bepaalt met Kruyskerken , in't Zuyden met de Neffe en Wolbrantskerk, in't Westen met de Mijle , in't Noortwesten en Noorden met de Vryheid van Dordregt, en voorts in't Noorden en Noortoosten met deselve Vryheid en de Graaf; dese Ambachts-heerlijkheid werd van de Graaflijkheyt van Holland in Erfpagt gehouden, en heeft laatst toegekomen de descendenten van Arent vander Mijle, Cornelis soon , in sijn leven Burgemeester der Stad Dordregt, als getrout hebbende Maria van Air bias, fans dogter.

      ===============================================
      De Zwijndrechtsche Waard, de Riederwaard, het land van IJsselmonde en het Land van Barendrecht en Carnisse behoorden tot het oude of vroegste Holland, hetwelk, in onderscheiding van de tegenwoordige
      provincie van die naam, die landstreek was, welke het rechtsgebied van den Hove of de Hooge Vierschaar van Zuid-Holland uitmaakte.
      Het bestond uit vier Waarden: de Grote of Zuid-Hollandse Waard, de Zwijndrechtse en Riederwaard, de Alblasserwaard, en de Krimpenerwaard.
      De (ontstaans)geschiedenis van Zwijndrecht hangt nauw samen met die van de Zwijndrechtse Waard en daarmee met die van het eiland IJsselmonde.
      Tot de Zwijndrechtse Waard behoorden de ambachtsheerlijkheden Heerjansdam, Groote Lindt, Kleine Lindt, HeerOudelands-Ambacht, Zwijndrecht (het oude Schobbelands-Ambacht), Meerdervoort, Kijfhoek, Hendrik-IdoAmbacht, de Oostendam en Schildmanskinderenambacht, Rijsoord, Strevelshoek, en Sandelingen-Ambacht.

      Het begin van de jaartelling.
      Op sommige hoge oeverwallen, stroomruggen en donken was het rivierengebied al voor de Romeinen bewoond. De noordgrens van het Romeinse rijk (500 v.C. tot 500 n.C.) lag langs de Oude Rijn. Het landschap bestond uit rietgorzen en moerasbos dat bestand was tegen overstroming en uitdroging. Veel voorkomende bomen in die tijd waren wilg, els, hazelaar en berk. Bovendien was er een rijke fauna met o.a. wolf, otter en bever. De mensen moesten zich aan de omstandigheden aanpassen en vestigden zich op de hogere plaatsen.
      In die tijd werd er op de oeverwallen al bos gekapt en graan verbouwd. De mensen kapten bos voor de verwarming, behuizing en voedselbereiding. Het waren voornamelijk vissers, jagers en vogelaars.
      De meeste akkers en nederzettingen verdwenen toen de rivieren erg actief werden in de periode na de Romeinen.
      De rivieren:
      De loop van de rivieren rond het huidige IJsselmonde was na de tijd van de Romeinen anders en verdeelde het eiland in drie delen: het Land van Putten over de Maas, de Riederwaard, en de Zwijndrechtse Waard.
      De Maas liep langs Geertruidenberg en ging van daar naar Wieldrecht en 's Gravendeel. Tot Geertruidenberg staat de Maas bekend onder de naam "Bergse Maas". Vanaf 's Gravendeel ging de Maas als Binnenmaas door de Hoekse waard naar Heinenoord en de oostelijke punt van het eiland Putten.
      De Waal stroomde tot Dordrecht via de huidige loop van de Merwede. Vandaar nam de Waal een noordelijke richting aan tot Alblasserdam om daar via het huidige binnenwater de Waal naar Heerjansdam te stromen.
      Vanaf Heerjansdam stroomde de Waal samen met de Dubbel in de richting van Heinenoord.
      De Dubbel splitste het eiland van Dordrecht in twee delen.
      De Waal vormde de natuurlijke scheiding tussen de Riederwaard en de Zwijndrechtse Waard.
      De Riederwaard en de Alblasserwaard waren slechts door een kleine kil ("de donkere sloot") van elkaar gescheiden. Bewijs hiervoor is dat de Noormannen bij hun invallen of de Lek of de Waal opvoeren en niet van de ene rivier naar de andere over konden steken.
      De polder Donkersloot, oorspronkelijk tot de Alblasserwaard gerekend, was later een eiland. De mensen uit deze waard hadden vroeger nl.het recht om grond weg te halen uit polder Donkersloot ("recht van aardhalen").
      Wanneer de verbinding tussen de Riederwaard en de Alblasserwaard werd verbroken is onbekend, maar dit moet voor 1028 geweest zijn. In 1028 was er nl. al sprake van de Merwede bij het slot IJsselmonde. Misschien is de verbinding verbroken tijdens eenverschrikkelijke vloed in de 9e eeuw.
      Ook de zuidzijde van de Zwijndrechtse waard is tot het einde van de 12e eeuw met het vaste land van Dordrecht en de Hoekse waard (toen de "Grote Zuidhollandse Waard") verbonden geweest. In 1295 wordt voor het eerst van de Oude Maas gesproken, die misschien ontstaan is door een watervloed in 1287 die een groot deel van de Zuidhollandse Eilanden trof. Tot die tijd was er ofwel gewoon land tussen Dordt en Zwijndrecht, ofwel een doorwaadbare plaats, een zogenaamde getijdegeul, waar dan ook de naam Swindregt vandaan komt.
      Er lag een Romeinse heerbaan van noord naar zuid. De huidige Langeweg / Rotterdamseweg is van later datum.
      De heirbaan raakte waarschijnlijk gedurende de vloeden tussen de 9e en de 15e eeuw behoorlijk beschadigd. Voor de St. Elisabethsvloed zat Dordrecht nog vast aan Brabant en daardoor was het Zwijndrechtse veer sinds (waarschijnlijk) 1287 de belangrijkste verbinding tussen de graafschappen Henegouwen en Holland. Dat kwam
      mede doordat de grote weg door de Zuid-Hollandse Waard liep, de Langeweg.
      Na de St. Elizabethsvloed raakte het Eiland van Dordt niet alleen los van de Zwijndrechtse Waard, maar ook van Brabant. De doorgaande route van noord naar zuid kon alleen door veren in stand worden gehouden. Dordrecht, die al een sterke handelspositie had verworven, versterkte die in de loop der eeuwen door haar ligging aan de rivieren.

      Eiland IJsselmonde:
      Het eiland IJsselmonde, toen nog niet zo genoemd, kwam al in 895 ter sprake toen bisschop Ansfridus van Utrecht het Zuid-nedermaasland in leen kreeg van de duitse keizer Otto III.
      Omdat Otto III geen juiste grenzen van het gebied had aangegeven maakte later de hollandse graaf Dirk III (981 – 1039) ook aanspraak op het eiland en dan met name de Riederwaard.
      Na een strijd kwam de hollandse graaf als winnaar uit de strijd, maar grensincidenten bleven niet uit. Ook de Zwijndrechtse Waard kwam aan Dirk III, die de jagers, vissers en houthakkers op zijn hand had. (Bewoning!)
      In 1064 wint Utrecht officieel van Holland door ingrijpen van keizer Hendrik IV; de utrechtse bisschop Willem van Belder bouwt dan een slot bij IJsselmonde ter bescherming van de waterwegen, die belangrijke handelswegen voor Utrecht waren. Zo is in 1072 voor het eerst sprake van Islemunde, wat sloeg op het slot dat tegenover de monding van de IJssel was gelegen. In 1076, na een nieuwe confrontatie met de hollandse Dirk V verliest Utrecht de macht weer waarbij het slot Islemunde weer verloren gaat. Later wordt hier een ander slot gebouwd.
      Het woord “waard” heeft dezelfde betekenis als het oude “oort” of “oord”. Dit is het eerste land, land of grond door aanspoeling of ophoging, in de nabijheid van ander land uit water ontstaan. Het is dus niet per definitie een bedijkte landstreek.
      Het lijdt geen twijfel dat de Zwijndrechtse Waard genoemd is naar het “oude en aanzienlijke dorp” Zwijndrecht.
      Voor de bedijking in 1332 werd al het land dat bij deze Waard hoorde, reeds met de algemene naam Zwijndrecht aangeduid, en in de giftbrief van Philips van Bourgondie uit 1435 komt het onder die benaming nog voor. Maar ook reeds in de elfde eeuw wordt melding gemaakt van “Swijndrechtwere langs de Merwede” (in een brief uit 1028 van keizer Koenraad II).
      Suindrecht
      De naam van Suindrecht komt voor het eerst voor in een giftbrief uit 1006 van bisschop Ansfridus. Ansfridus was, voor hij bisschop van Utrecht werd, Graaf van Leuven en Hui. Ook bezat hij enig land in het graafschap Teisterband, waaronder deze streken gerekend schijnen te zijn geweest (volgens oude kronieken bevatte het de Tieler- en Bommelerwaard en de landen van Kuilenburg, Buuren, Vianen, Arkel, Heusden en Altena, tot aan de Oude Maas toe). Nadat hij in het jaar 994 tot bisschop verkozen werd, schonk hij zijn goederen grotendeels aan het door hem gestichte Benedictijner klooster op de Hoogen Horst bij Amersfoort (waaronder de kerk te Zwijndrecht).
      Deze schenking leidde tot hevige geschillen over grensscheidingen tussen het graafschap Holland en het bisdom Utrecht.
      Keizer Koenraad II bevestigde de gift op 3 februari 1028 en op 26 juni 1050 deed bisschop Bernoldus hetzelfde, met een vermeerdering van nog enkele giften.
      Er bestaan twijfels of de naam Suindregt reeds in 1006 op de bisschoppelijke akte stond.
      Mogelijk is deze later bijgeschreven. Is dat laatste het geval, dan zijn er twee mogelijkheden: of er is inderdaad sprake van “vervalsing” en is Suindrecht pas in 1028 voor het eerst officieel genoemd, of de verse bisschop besloot na afronding van de giftbrief er nog een douceurtje bij te doen, en dat kriebelde hij er nog even tussen.
      Het kan ook zijn dat “Suindrecht” er in 1028 is bijgeschreven, zo van “het is nu toch van ons, laten we het ook maar even bijschrijven op die brief van 22 jaar geleden om misverstanden te voorkomen.” Daar komt bij dat papier (lees: perkament) vrij kostbaar was, dus een nieuw document lag niet voor de hand, bovendien droeg de giftbrief de zegels van de bisschop.
      Maar geschonken of niet, feit is dat er toen wel een gemeenschap aanwezig was.

      Bewoning.
      Want op het moment dat iets wordt genoemd, bestaat het al en zeker wanneer het gaat om een woonplaats(je). De naam, die haar oorsprong vindt in het West-Nederfrankisch, duidt ook al op een oude herkomst. Ieder wist ook welke streek met die naam werd bedoeld. Dat duidt dus op een bestaand gebied.
      Voor het einde van de elfde eeuw zat de Zwijndrechtse Waard aan het tegenwoordige Eiland van Dordrecht vast.
      Het riviertje de Dubbel, dat voor 1421 bij Dubbelmonde uit de Oude Maas ontstond, liep voorbij het tegenwoordige Dubbeldam naar Meerdervoort, waar het zich in twee takken verdeelde. De ene vloeide oostwaarts naar Dordrecht, de andere westwaarts, onder de naam van Devel, door de Zwijndrechtse Waard. Een bul van keizer Hendrik IV uit 1064 noemt dit riviertje met de naam Duble en Duvelhaere, en in de erfpachtsbrief van de abt van St. Paulus te Utrecht uit 1323 wordt de Devel met de naam Dubbel aangeduid.
      Een gedeelte van de gracht langs de Voorstraat in Dordrecht is een restant van de oorspronkelijke rivier of in ieder geval van een doorsteek tussen de Merwede en de Devel, de zogenaamde Lindtse Vaart, waarvan het water langs de W. Snelliusweg, voorheen Westelijke Parallelweg, nog een restant is. Een andere doorsteek was de Beeldjeshaven.
      Overigens was in een brief van de abt van Pruime uit 898 sprake van het oude Dortsmonde, ten zuiden van de Lindt. Dortsmonde heeft zijn naam van de rivier Dort, eertijds een tak uit de Merwede.
      De vloeden tussen de negende en de dertiende eeuw zorgden voor een scheiding tussen het Eiland van Dordrecht en de Zwijndrechtse Waard, die met de St. Elisabethsvloed in 1421 definitief werd.
      Mogelijk was er in de negende eeuw al sprake van een waterige toestand tussen h et huidige Zwijndrecht en Dordrecht.
      Vanaf ongeveer het jaar 800 is het dus mogelijk dat er een getijdegeul in buitendijkse gronden aanwezig is, waarover men niet met droge voeten kon gaan, die medio 1176 zo groot was dat een bootje nodig was om overgezet te worden. (Pas in 1421 ontstaat de Maasloop zoals we deze nog kennen.)
      In ieder geval zorgden geduchte zeevloeden in de jaren 1170, 1173 of 1176 voor een beslissende invloed op de afscheiding van de Zwijndrechtse Waard van het Eiland van Dordrecht, waarbij het oude Dortsmonde werd weggespoeld. Na dit voorval begon men aan dordtse zijde met het aanleggen van dijken. Hoewel men aan zwijndrechtse zijde dit voorbeeld volgde, is pas vanaf 1332 officieel dit werk groots aangepakt.

      De aanleg van dijken.
      In de elfde eeuw vinden de eerste bedijkingen in Holland plaats. In de twaalfde eeuw heeft waarschijnlijk de eerste bedijking van de Riederwaard plaats gevonden. Van echte dijken was toen nog geen sprake, het ging veel meer om kaden. Na bedijking zijn de kommen toch lange tijd ontoegankelijk en drassig gebleven met hooilanden, eendekooien en wilgengrienden. In grienden werd vlechthout gehaald voor dijkbouw. Reeds in 1287 is er een dijkdoorbraak geweest in de Riederwaard. Bij aanvang van de 14e eeuw was dit eiland niets anders dan een verzameling van kleinere eilandjes, door veel killen of kreken gescheiden en met gorsen of platen omgeven. Gorzen noemden men oorden of noorden en dit komt in enkele plaatsnamen nog terug: Rijsoord, Feijenoord en Varkensoord. Veel plaatsen hebben zich op oeverwallen en donken gevestigd (Rotterdam en Dordrecht).
      Bij de bedijking van 1332 werden Waal en Devel afgedamd en deze werden zodoende een binnenwater, omdat dit water door een andere loop van de Waal minder in omvang was geworden. Toch moesten er dammen over 450 en 250 meter gelegd worden; de Hollanders waren toen al beroemde dijkenbouwers. In 1322 stroomde de Waard onder, waarschijnlijk tengevolge van slecht dijkonderhoud of onvoldoende bedijking.
      Het Convent van St. Paulus was blijkbaar tot herdijking niet in staat en verpachtte de Waard daarom aan Graaf Willem III. Deze kwam twee jaar later met Hendrik van Brederode, die Heren Heyenlande (het latere Heerjansdam) van de graaf in leen had, overeen om Zwijndrecht, dat “langhe tyd ghereden hevet ende ongedykt gheweset weder te bedyken”.
      Onderdeel van die overeenkomst is waarschijnlijk de overdracht van Heer Heyenland aan de graaf, want op 22 juli 1331 verkrijgt hij het in volle eigendom, waarna hij het op 19 november van dat jaar weder ter bedijking uitgaf. De bedijking van de Zwijndrechtsche Waard leverde veel vruchtbaar en veilig land op, waar diverse Heerlijkheden en ambachtsheerlijke hofsteden verrezen. Ondanks een bestaan van zo’n duizend jaar heeft Zwijndrecht nauwelijks tastbare historie binnen haar grenzen. De tijd is er doorheen gegaan, maar de omstandigheden en de bewoners hebben er danig huisgehouden. Ondanks alles heeft het eeuwen standgehouden, en misschien is dat het grootste wonder om te gedenken: dat het een gemeenschap is die leeft en steeds verandert en vernieuwt. Wat niet wegneemt dat het “nu” enkel bestaat door het “toen”. Wat we nu zien en meemaken, is gevormd door degenen diehier eerder woonden en werkten. Zoals hetgeen die na ons komen het moeten doen met wat wij ze nalaten…