Aantekeningen |
- Of hij zich terecht jonker liet noemen, valt te bezien. Graf (met zijn weduwe; in 1666 verkocht aan de Van Boetzelaers) Grote of St Jacobskerk, hoogkoor voor tombe regel 4, no 16.2-I.
Behoorde in januari 1567 tot de edelen en leenmannen die (in zijn geval mondeling en in persoon) trouw zwoeren aan de landvoogdes (Margaretha van Parma), en daarmee afstand namen van het Verbond van Edelen (d’Yvoy van Mijdrecht 1825: 245).
Op last van Alva omstreeks 6-3-1568 (door Guillaume le Grand ten huize van stadhouder Bossu, die hem te eten had gevraagd) na het eten gearresteerd. Direct daarop werden in zowel zijn eigen huis als in dat van wijlen zijn vader in Delft alle persoonlijke en officiele papieren in beslag genomen. In de nacht van 20 op 21 maart 1568 van Den Haag naar Delfshaven afgevoerd, en vandaar per boot naar Brussel gebracht. Die nacht schreef hij zijn afscheidsbrief, het laatste directe contact met zijn vrouw. Aanvankelijk in de Treurenberg in Brussel opgesloten, zonder aanklacht en zonder vorm van proces. Aanklacht naar buiten gesmokkeld in september 1568 door omkoping van een metselaarsknecht (Meilink). Belangrijkste aanklacht: het zelfstandig uitvaardigen van dagvaarten voor de Staten (een prerogatief van stadhouder en Hof), waarmee hij in 1563 al begon.
Uit Jacobs Verdediging blijkt dat veel later wel concrete beschuldigingen tegen hem werden ingebracht. Deze betroffen ruwweg het dwarsbomen (voor de Staten) van het vorstelijk gezag, het uitsluiten van roomse edelen van de Statenvergaderingen, samenwerken met Oranje, en een vage verdenking van Protestantisme. De eigenlijke reden voor zijn arrestatie lijkt echter te zijn geweest dat Alva achter hem (vermoedelijk terecht) de auteur vermoedde van een pamflet/smeekschrift aan de landvoogdes, waarvan de tekst overeenkwam met de verbondstekst van het Verbond van Edelen - de aanleiding tot de Nederlandse opstand. Staten en Steden van Holland stuurden een delegatie naar Brussel om Jacobs zaak te bepleiten, echter twee van de gedelegeerden werden direct (uiteraard zonder proces en aanklacht) een dag opgesloten, waarop de delegatie spoorslags terugreisde; latere pogingen van de Staten van Holland (op verzoek van Jacobs vrouw) om Jacob vrij te pleiten hadden een steeds halfslachtiger karakter. Volgens traditie (
Van hem zijn onder meer een afscheidsbrief aan zijn vrouw (1568) en een samenvatting van zijn verdediging overgeleverd. Zie ook P.A. Meilink, 'De verdediging van Mr Jacob van den Eynden voor den Raad van Beroerten', p.184-205 in Bijdragen en Meededelingen van het Historisch Genootschap, 1924; J. Smit, Den Haag in den Geuzentijd, Den Haag: Vereniging 'Die Haghe', 1922. Hier de volledige tekst:
(Achterzijde: Desen open brieff is gheschreven by den Advocaat van Hollandt Mr. Jacob van den Eynde, soo hy tsavonts van den Graaf van Bossu, Stadthouder van Hollandt, ghevanghen worde opt Hoff in den Haghe, vervoert in den nacht naer Brussel, den 20 Meert 1568.)
Lieve ende Waerde Huysv[rouw], nae allen zeer hartelicke groetenisse,
Es dese omme u te adverteren, dat desen avont myn Heere de Stadthouder ontfangen heeft brieven van myn heere den hartoghe, dat ie aldair sonde commen, omme aldair gehoort te worden op tghene men begeert te weten, zoe dat den voirs. heer stadthouder ghoet gedocht heeft, omme enige goede consideratien, dat ic dese nacht soude reijsen. Tot welcken eijnde, alzoet nyet en was gelegen dat ic voor dese reijse u hebbe mogen spreken, ic u deese hebbe willen schryven, u dairvan adverterende, ende en twyfle nyet ghy sult u oic tot brussele vinden omme aldair nair myn despositie te vernemen, dairtoe ghy wel enige recomanddatie ende adsistentie sult vinden, hoewel ghy aldair onbekent bent, ende moocht met beyde myn susters dairop adviseren ; sult oie aldair mede brengen eenige behoeften voir my van clederen, hemden ende anders. Ic seynde u myn tabbart, hemden ende nachdingen wedero[m] met die twee boucken ende myn bonnet, zoet altans nyet en was gelegen yet met my te nemen. Ic bidde u hartelick dat ghy gheene swar
Wilt dairom u hier nair reguleren, betrouwen[de] god den heere, sonder u te turberen, dat bid ic u hartelick, ghy en mocht my gheen liever dinck doen. U hier mede god den heere bevelende. Of ghy yet meer ghelts behoufde, dair legt een memorie int stuvet dair ic sitte, van de parthien die te ontfangen syn, sult die mogen besien. Dair leyt oic den rentebrief van de heer van Sprangers. Dairvan sonde doen maken copie en deselve copie over te leveren in handen van de commisarissen, houdende de principale by u. Martin sal u in als wel helpen, ende met u oic tot Brussele commen om u te helpen. Wilt myn zoon groeten, u lieve suster ende oic beyde myn susteren, die ic al te gader god den heere bevelen wille. Met haeste desen, donderdach sochtens. Groet my oic all den kinders ende wilt order stellen dat zy bewaert syn in u absentie.
Uwe Jac. vanden Eynde.
Op 16-4-1551 stellen diverse schepen, schouten en andere notabelen van Den Haag op verzoek van Jacob van den Eynden en Jan Franchoys van Bodeghem een 'certificatie' op ter verduidelijking van het Haags gewoonterecht inzake erfenis en naasting van goed ('t Hart en Fischer p. 58ff.). Deze twee beedigen op 15-6-1560 eenzelfde club die certifieert onder welke omstandigheden vrouwen en geestelijke personen in Den Haag vermogensrechtelijke handelingen mogen verrichten (idem, p. 89 ff.).
Woonde eerst te Delft in ouderlijk huis, had echter ook boerderijen onder Rijswijk en Abtsrecht, een huis aan het Kerkhof Zuidzijde (nu Riviervismarkt) in Den Haag (gehuurd in 1561, gekocht 6-8-1567, sindsien continu bewoond). Verder beleend 24-1-1564 met Huis ten Dom aan de Vliet te Voorburg. Tenslotte eigenaar van een hus en grond in 'het kleine veentje' (nu Anna Paulownaplein) te Den Haag.
Kocht op 23-4-1550 (OV 1978:618, 1962, 1977, 1970, 1995:40, 1978:618) verschillende stukken land van Maria Gerrits van Grevenrode, echtgenote van Guillaume Grant: ca. 1 morgen in Schipluiden, 9 morgen en huis in Rijswijk, helft van Heer Daneels Tiende in Maasland, 7 morgen in Wijk bij Heusden, een woning te Weer, ca. 7 morgen in Wijk, ca. 8 morgen in Warthuisen, ca. 7 morgen in Schipluiden, ca. 1 morgen in Rijswijk, en ruim 1 morgen op de Hille, Land van Altena (het laatste is na een process toegewezen aan Hendrik Goudt). Bezat ook 35 morgen wei- en hooiland van de Rotte tot de Coppelsche Venen in Hilligersberg (OV 1998:308). Aankopen in Waardhuizen zie ook GTMWNBB 1997:12.
Met zijn vader Hugo en zoon Jacob ingeschreven (1552?) in Delft met een jaarrente bij het Oude Gasthuis, in dat jaar deels verkocht.
Erft 1-10-1541 huis Bolgerstein in Rotterdam van zijn moeder (OV 1986:177), en 15-9-1541 land in IJsselmonde (OV 1985:210; regesten IJsselmonde, GA Rotterdam inv. nr. 1829). Woning in Voorburg met 19 morgen gekocht op 24-1-1565.
Op 23-1-1578 wordt een akkoord tussen zijn erfgenamen gesloten.
De zoons Jan (Johan) en Olivier erven het huis aan de Nieuwstraat achter de St Jacobskerk. In juni 1584 (RA 335:443 nr 183) nemen zij er een hypotheek op bij hun zuster Anna; op 2-11-1584 neemt Olivier nog eens een hypotheek op zijn helft bij Anna (RA 335:472); op 10-8-1585 (RA 336:49 nr 347) volgt Oliviers derde hypotheek bij Adriaen Schrevels, waarbij Johan als borg optreedt - Olivier betaalt hiermee een schuld wegens koop van wol, laken, zijde, fluweel en gerechtskosten. Op 6-2-1587 koopt Dirck van Sypestein, baljuw van Den Haag, het pand van Johan, Olivier en Catharina van den Eijnden wegens een schuld van 2700 pond. Op 25-6-1587 verschijnt Olivier nog om de verkoop te bekrachtigen (RA 336-239 nr 621). Diezelfde dag (336:238), op 13-7-1587 (336:310) en op 16-12-1588 lost Olivier delen van zijn schulden af (bij jonker Johan Coebel) met de opbrengst van de verkoop.
Onder de nazaten van Jacob II moeten waarschijnlijk ook gerekend worden Maria, gehuwd met jonker Jan Frederik van Russel, en haar zusters Elisabeth en Margaretha, die voorkomen in een schuldbekentenis (NA Den Haag 27-10-1643, NA 39:341).
Belening woning in Voorburg (overgegaan op zijn zoon Jacob) 24-1-1565 (OV 1986:361-2), ook grond daar (OV 1982:243). Erfde van zijn vader de helft van een leen van 13 morgen in Popswoude onder Ruiven (OV 1998:202), overgegaan op zoon Jacob, diens zuster Cornelia en uiteindelijk op Aelbrecht en diens zuster Cornelia.
Voor de Grote Raad van Mechelen dienden talloze appels en processen inzake de gronden gekocht van Le Grand. Vermeldingen o.a. Delft 16-4-1550 (Scholvinck p. 154); 18-5-1549 (gedwongen verkoop door Le Grand aan Van den Eynde en Jan Franchois van Bodeghem, p. 306), 22-5-1557 (p. 328), 24-6-1551 (p. 312), 7-11-1553 (p. 321), 1-12-1554 (p. 324), 26-6-1560 (p. 336), 20-4-1563 (p. 339) 14-4-1564 (p. 341), 12-10-1566 (p. 344), 31-1-1568 (p. 348). Guillaume le Grand (die hem later overigens zal arresteren) namens zijn vrouw Maria van Greverode weduwe Willem Goudt wint uiteindelijk de processen tegen Jacob van den Eynde en zijn aangetrouwde neef Johan Francois van Bodegem, die Maria en hij ervan beschuldigden Maria’s land afgetroggeld te hebben (NL 2004:383).
Verder (succesvol) appelant in een proces rond de erfenis van zijn tante Van Zijl (16-11-1555 en 10-4-1557, p. 326).
Criminele sententien hof van Holland: 12 Maij tot 2 October 1568. Over het request van Dirck van Alkemade en Sasbout Beukelsz tot ontslag van Mr. Jacob van den Eijnden, advocaat, gevangen te Vilvoorden. (Navorscher 1894:322)
Balen, p. 829, meldt dat Jacob, loontrekkende raad van Delft, met Jan Sabout, burgemeester, in 1555 ter dagvaart naar Brussel gaat voor de troonsafstand van Karel V.
Op 25-4-1568 kreeg hij met andere Delfste hoogwaardigheidsbekleders door de stad Delft een jaarlijkse gift van een half vat 'goede Botters' (Nav. 1861:289).
Een blijkbaar op 13-7-1519 (1549?) door Coenraat Duer (of Die Veer), Willem Goudt en Jacob van den Eijnde getekende rentebrief, goed voor 2 gulden, 18 stuiver en 9 penningen, wordt blijkbaar gekocht op 26-8-1553 door Heyndrick Beuckelaer en op 30-6-1584 verkocht aan Mr Anthonis Reyns, oud-procureur te Mechelen (RA Den Haag 335:439 nr 175). De rente wordt dan betaald door Jacob II van den Eijnden. Reyns verkoopt de rentebrief weer aan Lenaert Valck op 25-4-1610 (RA 356:131 nr V:353).
Nog in 1620 moet er een proces lopen tegen zijn erfgenamen (ONA Rotterdam 126:302) aangespannen door jonker Hendrik van Bokhaeve van Werckendam en zijn vrouw Ida van Bouckhorst, overgenomen door de koopman Hugo Spiering, aangaande de heerlijkheid Vrouwenrecht. Dat proces lijkt in 1628 nog te lopen, als Willem en Elisabeth van Arkel en andere partijen in een proces tegen de erven Dirck van Bouckhorst (en o.a. Guillaume le Grant) afstand nemen van hun claims; voor de erven van Jacob van den Eynde en jonker Franchoijs van Bodegem treedt in Mechelen op Maximiliaan van Beckercke (NA Den Haag 11-9-1628, 7:505v).
(Correpondentie van Willem van Oranje online:)
Brief van Willem te Den Haag aan de magistraat van Dordrecht, 3-5-1561, Opdracht op 8 mei in Den Haag te zijn om het rapport van de landsadvocaat (den advocaet van tgemeen landt van Bruyssel gecomen) te horen inzake het consent van Holland, het slagturven, het proces tegen Wijk en andere zaken. (Nationaal Archief Den Haag, Staten van Holland voor 1572, 3, origineel; Bij nader onderzoek niet aangetroffen).
Brief van Willem te Den Haag aan het Hof van Holland en Zeeland, 14-7-1565, Uiteenzetting over de procedure van het beschrijven van de Staten van Holland naar aanleiding van een particuliere beschrijving door de landsadvocaat en verzoek daarin te voorzien (Nationaal Archief Den Haag, Hof van Holland 381, f. 236 v-237 v, kopie contemporaine).
Brief van Willem te Breda aan de Staten van Holland, 21-4-1567, Mededeling dat landsadvocaat Mr. Jacob van den Eynde uit zijn naam een verzoek zal indienen (Gemeentearchief Delft, Stadsarchief I, 13-1, f. 12 v, kopie contemporaine). Idem, aan Jacob van den Eynde, Mededeling dat hij wegens particuliere zaken naar Duitsland vertrekt en opdracht bij de Staten van Holland om een lening van 20.000 gulden te vragen(bron idem).
|