Aantekeningen |
- KOENERDING (Georgius), geb. in het graafschap Steinfurt, waarschijnlijk te Gronau, omstr. 1629, overl. te Gouda 1657. Hij was een zoon van Johannes Andreas (zie beneden) met wien hij in zijn prille jeugd naar Holland gekomen was. 3 Juni 1649 nam hij als ‘studiosus’ voor het eerst deel aan het H. Avondmaal in de kerk der Remonstranten te Amsterdam. In hetzelfde jaar werd hij proponent bij de Remonstrantsche Broederschap en als zoodanig in 1650 naar Kampen gezonden om de verdrukte gemeente aldaar tijdelijk te bedienen. Hijzelf werd het slachtoffer der vervolging en van 30 Oct. 1650 tot 22 Jan 1651 door den stedelijken magistraat gevangen gehouden, waarna hij bovendien nog de hem opgelegde boete van ƒ 200 moest betalen. In 1652 werd hij beroepen te Gouda, waar hij de remonstrantsche gemeente bediende naast Johannes Henrici Ouwens, doch reeds na vijf jaar op nog jeugdigen leeftijd overleed.
Van hem zijn eenige brieven en papieren bewaard gebleven, vooral betrekking hebbende op zijn gevangenschap te Kampen.
Zie over hem: Tideman en Rogge, De Remonstrantsche Broederschap, 1905; Catalogus van handschriften op de bibliotheek der Remonstr.- geref. gemeente te Rotterdam (door Rogge en Tiele, 1869) nr. 334 en 1367; en J. Tideman, Iets van de geschiedenis der Remonstranten te Kampen uit 1650 in Vadert. Letteroefeningen 1873, 1e dl., 279 vlg., waar de brieven uit zijn gevangenschap aan zijn ouders en zijn broeder Johannes, alsook de rekesten van zijn vader en van hemzelf aan den kampenschen magistraat zijn afgedrukt; in een dier brieven (blz. 288) doet hij verslag van zijn eerste verhoor, waaruit o.a. zijn leeftijd en geboorteplaats blijkt. Het geheele beloop der kampensche wederwaardigheden werd nog eens uitvoerig besproken en met nieuwe bescheiden aangevuld door J. Nanninga Uitterdijk in Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel I (Zwolle 1874), 193-210.
|