Aantekeningen |
- BEEKENKAMP, WILLEM HERMANUS,
* Delft 26 okt. 1911, t Antwerpen 24 febr.
1982. Zn. van Gijsbertus Hermanus Beekenkamp,
pred., en Philippina Hermina Begeer.
Hij huwde op 15 juli 1936 met Agatha Beens (1908- 1977).
Stud. theol. Leiden 1930; dr. theol. 1940 (promotor: J.N. Bakhuizen van den Brink). Herv. pred. Heinenoord 1936, Middelburg 1942, Delft 1946-1969, Prot. Kerk Antwerpen 1969-1981
(emer.). Tevens docent Universitaire Faculteit voor Prot. Godgeleerdheid Brussel 1950, buitengewoon hoogl. ald. 1956-1981 (kerk- en dogmengesch., alsmede patristisch Latijn). Hij huwde op 15 juli 1936 met Agatha Beens (1908- 1977).
De preek, die B. hield bij zijn afscheid van Heinenoord (Ik zal U dragen, Leiden 1942), doet hem kennen als een in theol. opzicht traditionele predikant, die het pastoraat een warm hart toedroeg. Erudiet als hij was, liet B. bovendien zijn kennis van de oudchristelijke en middeleeuwse theologie graag aan gemeente en kerk ten goede komen. Zo las hij in de oorlogsjaren in Middelburg samen met anderen de Belijdenissen van Augustinus. En in zijn Delftse periode hield hij zaterdagavondgebeden in de Nieuwe Kerk, waarbij hij bijvoorbeeld zijn kennis van het werk van Cyprianus dienstbaar maakte. Bij dat al was deze bescheiden, wat gesloten man een taalvaardige individualist, een 'woordenspeler', "die dacht, sprak en schreef als een poeet" (Forceville).
In de jaren '30 correspondeerde hij met de letterkundige Anton van Duinkerken.
B. werd een medewerker van het eerste uur aan de Universitaire Faculteit voor Prot.Godgeleerdheid in Brussel, die na de Tweede Wereldoorlog werd opgericht. Omdat in Belgie niet voldoende gepromoveerde prot. docenten voorhanden waren, moest men een beroep doen op Ned. theologen. In zijn lange periode als hoogleraar in Brussel heeft B. een belangrijke bijdrage geleverd aan de bloei van de Faculteit.
Na het aanvaarden van een beroep als predikant te Antwerpen was hij ovendien in de gelegenheid zich als een van de eerste Nederlandse docenten in Belgie te vestigen. Niet alleen voor de Antwerpse gemeente, maar ook voor de andere Belgische prot. gemeenten heeft hij zich verdienstelijk gemaakt, terwijl hij tevens in algemene zin ijverde voor goede betrekkingen tussen Nederland en Belgie.
Hoewel afkomstig uit de rechtervleugel van de Ned. Herv. Kerk, heeft B. zich op zijn eigen, ingetogen wijze ingezet voor een hoogkerkelijke liturgie en voor de oecumene
- een streven waarin hij door velen uit zijn vroegere milieu niet is verstaan. Zijn inzet in dezen vloeide voort uit zijn wetenschappelijke belangstelling voor de middeleeuwen.
Als mediaevist bewees hij zich in zijn proefschrift "De avondmaalsleer van Berengarius van Tours" (1940). Diens spiritualistisch-symbolische beschouwing van het Avondmaal zag B. als een schakel tussen de opvattingen van Augustinus enerzijds en die van Wyclif en het 16e-eeuwse calvinisme anderzijds. B.s interesse voor de middeleeuwen bleek ook uit de brochures over Bonifatius en Geert Grote, die hij in de naoorlogse jaren het licht deed zien. Dat hij daarenboven een kerkhistoricus in de brede zin van het woord was, blijkt uit het feit dat hij bijvoorbeeld niet alleen een Ned. vertaling van een keuze uit de geschriften van Cyprianus publiceerde (1951), maar bovendien enkele artikelen over Calvijn (1959-1960). Naast de kerkgeschiedenis behielden evenwel ook de praktische theologie en de godsdienstgeschiedenis zijn warme belangstelling.
|